Om goed en efficiënt samen te werken, hoeft er nog geen coördinatie te zijn. Althans, zo beweerde Paul Hermans van ProXML tijdens de afgelopen Kennisdag "Het Nieuwe {Samen}werken" van V-ICT-OR op 14/06. Voor een goed verstaander: Hermans had het over open data, een term die je de jongste tijd wel vaker hoort. Hoe zit dat dan precies?
Het principe is simpel: maak je informatie voor iedereen beschikbaar via het internet. Doe dat bij voorkeur in een open formaat, dus liever geen Excel-bestand, bijvoorbeeld. In Amerika hebben ze er al jaren ervaring mee. Aanvankelijk zette men er onnoemelijk veel gegevens online, maar het verhoopte succes bleef uit: niemand kwam naar die informatiedumps kijken. Daardoor deed men er niets mee, de informatie stond er maar wat te staan. Dus moest die informatie aantrekkelijker zijn, bijvoorbeeld door ze te verbinden met computertoepassingen die er iets mee kunnen doen. Daarvoor heb je een API nodig, een application programming interface, software waarmee een computerprogramma kan communiceren met een ander programma.
Goed nieuws
Met API’s kun je die tonnen gegevens dus laten corresponderen met apps voor smartphones, daar houden mensen van. Dus, om te scoren bij je burgers moet je als overheid apps hebben? Helaas, zo werkt het niet. Want die burger wil een interface voor data on demand. Hij wil bepaalde informatie binnenkrijgen als hij die op een bepaald moment nodig heeft.
Dat kan op twee manieren. Ten eerste, door in plaats van informatiedumps API’s aan te bieden, zodat de apps rechtstreeks met de open data communiceren. Probleem: heel wat organisaties, ook de overheid, werken met software van IBM, Microsoft of SAP. Die werken geen van allen met open formaten, nochtans cruciaal voor open data. Gelukkig kwam er recent goed nieuws: bovengenoemde en andere bedrijven ontwikkelden samen OASIS, een protocol waarmee je gestandaardiseerde API’s kunt ontwikkelen. Deze eerste manier voor data on demand werkt prima, tenminste als je er het personeel en budget voor hebt. Niet evident voor lokale overheden, maar zij kunnen het via een tweede manier. Iedereen kan informatie dumpen, het is zaak om bovenop die dump een soort link te leggen met een reeds bestaande API. Daar zijn openbrontoepassingen voor en ze zijn zelfs Belgisch.
Niks bijzonders
Dat is in essentie het open data verhaal: je stelt je informatie ter beschikking van anderen. Maar waar vind je die informatie? Het antwoord is simpel: op het web. Door die informatie aan een https-adres te koppelen en er specifieke eigenschappen aan toe te kennen, krijg je een unieke identificatie. Zo kun je erg gericht zoeken in die berg informatie.
In Nederland staan ze er al iets verder mee dan wij. Alle gemeenten koppelden aan hun open data al een http-adres. Doen we dat allemaal, dan wordt het web een grote database waar je zoekopdrachten op kunt loslaten. Samenwerken om kennis te delen hoeft dan eigenlijk niet meer. De gegevens werken automatisch voor jou. Er zit wel degelijk orde in de chaos.
Dat V-ICT-OR zich helemaal schaart achter het principe van open data, blijkt uit het Citadel on the Move project. Samen met andere lokale Europese overheidsorganisaties heeft V-ICT-OR tal van specialisten samengebracht om na te denken over hoe de burger beter wordt van open data. Bijvoorbeeld door standaarden af te spreken waarmee steden en gemeenten vlot hun informatie kunnen openstellen in bruikbare, uitwisselbare formaten. Of door een gebruiksvriendelijke sjabloon te ontwikkelen waarmee burgers zelf mobiele applicaties kunnen bouwen voor heel Europa.